Heen en weer denken in de (nieuwe?) scheikunde

 

 

Oud/nieuw

 

In haar rapport “Chemie tussen context en concept” heeft de Commissie Vernieuwing Scheikunde Havo en Vwo als fundament voor ontwikkeling en vernieuwing en als vertrekpunt voor discussie met het veld gekozen voor twee centrale concepten:

*  het molecuulconcept: materie is opgebouwd uit moleculen of andere deeltjes zoals
atomen, ionen;

*  het micro/macro concept: het verband tussen de moleculaire en de
macroscopische eigenschappen
. (1)

Blijkens de titel is er sprake van nog een derde concept: heen en weer denken.

Er moet immers heen en weer gedacht worden tussen context(en) en scheikunde én binnen de scheikunde tussen micro en macro.

 

Deze drie concepten zijn niet nieuw: aansluiten bij en uitbreiden van de leerwereld (context!) was in de jaren zeventig van de vorige eeuw een van de uitgangspunten bij de onderwijsveranderingen. Ook over heen en weer denken binnen de scheikunde is de discussie al een tijdje gaande. Zo werd in 1981 in het “nieuwe” leerplan rijksscholen scheikunde havo als doel 4 genoemd:

de leerlingen moeten stoffen en reacties zowel op waarneembaar niveau kunnen beschrijven als zich deze op corpusculair niveau kunnen voorstellen. (2)

 

Bij de komende ontwikkeling en vernieuwing van het scheikundeprogramma voor havo en vwo is het handig om gebruik te maken van de ervaringen die destijds met de (poging tot) realisering van dit doel zijn opgedaan. En ook om de waarschuwing in de toelichting bij dat leerplan ter harte te nemen: “Voor chemici is het ‘heen-en-weer-denken’ tussen zintuiglijk waarneembare stof en de voorstelling daarvan in moleculen en atomen (of ionen) een haast onbewuste vaardigheid geworden. Voor 15-jarige leerlingen is dit een lastige opgave waarbij een zorgvuldige en niet te abrupte didactiek vereist is.” (2)

In dit artikel wordt ingegaan op enkele aspecten van heen en weer denken binnen de scheikunde.

 

 

Stof/element

 

Destijds zijn de twee betekenissen van het woord element, waartussen chemici moeiteloos heen en weer denken, uitgebreid bediscussieerd. Om verwarring voor leerlingen te voorkomen is ervoor gekozen in beginonderwijs scheikunde element niet als aanduiding voor (een) stof te gebruiken. In plaats daarvan zijn termen als niet-ontleedbare of enkelvoudige stof geïntroduceerd. Zuurstof en ozon zijn dan verschillende (enkelvoudige) stoffen, allebei met (alleen) element O.

Met het onderscheid tussen stof en element kan ook een leerling misschien zin zien in de kop “Teveel stof en stikstof in de lucht” boven een artikel in het Eindhovens Dagblad van 22 maart 2003. (3)

 

 

Stof(naam)/stof(formule)

 

Bepaalde eigenschappen van stoffen kunnen worden weergegeven in formules. Zo kan uit de elementsymbolen H en O in de formule van water worden afgeleid dat bij ontleding van water waterstof en ozon kunnen ontstaan. Dat er in werkelijkheid zuurstof ontstaat kan niet uit de formule worden afgelezen.

Kwantitatieve eigenschappen bij reacties kunnen m.b.v. indices in formules worden verwerkt.

 

Pas als de mol als scheikundige eenheid van hoeveelheid stof geïntroduceerd is kunnen uit reactievergelijkingen massa- en soms volumeverhoudingen van reagerende stoffen worden afgeleid.

Het is maar de de vraag of in beginonderwijs scheikunde dergelijke exercities nodig en nuttig zijn.

In ieder geval moeten “eenvoudige” voorstellingen als van de gisting van suiker zoals op de juniorpagina van het Chemisch2Weekblad van 8 juni 2002 vermeden worden:
 “1 Suiker (glucose) -> 2 koolzuurgas (CO2) + 2 ethanol” (4) 

 

 

Formule/model

 

Chemici interpreteren hun formules, afhankelijk van de context, als de aanduiding van stoffen waarin bepaalde eigenschappen van de stof verwerkt zijn en als de aanduiding van deeltjes waarmee de stof kan worden voorgesteld.

Zo kan uit de vergelijking 2 H2 + 1 O2  à  2 H2O worden afgelezen dat uit 2 mol (= 4 gram) waterstof 2 mol (= 36 gram) water kan ontstaan, maar ook dat de reactie kan worden voorgesteld als de herschikking van 4 H-atomen (uit 2 waterstofmoleculen) en 2 O-atomen (uit 1 zuurstofmolecuul) tot 2 watermoleculen.

Heen en weer denken tussen deze twee betekenissen van formules is niet vanzelfsprekend. Het ligt voor de hand om wate betreft formules in eerste instantie uit te gaan van de voor leerlingen waarneembare macroscopische betekenis en pas als dat nodig en nuttig is daar een modelmatige betekenis aan te koppelen.

 

 

Concept/misconcept

 

Zeker in beginonderwijs scheikunde en soms ook nog lang daarna is beschrijvende chemie al interessant (en soms ook moeilijk) genoeg. Zolang leerlingen kristalsuiker en suikerpoeder als “losse” stof karakteriseren (tegenover “vast” in een suikerklontje) zijn ze, net als Casper in de strip uit de Volkskrant van 15 mei 2003, nog niet toe aan een modelvoorstelling van een vaste stof met moleculen in een rooster. Een (deeltjes)model waarmee “de” werkelijkheid kan worden voorgesteld heeft dan nog geen meerwaarde en kan zelfs tot misconcept(en) leiden (waarbij bijvoorbeeld een suikermolecuul als een klein suikerkorreltje wordt gezien).

 

 

Waarneembaar/modelmatig

 

Een van de destijds gesignaleerde valkuilen is het toekennen van waarneembare eigenschappen aan modelmatige deeltjes. Zo kan het bijschrift “molecuul met een luchtje” bij een model van een waterstofsulfidemolecuul (6) (molecuul van de maand in Chemisch2Weekblad van april 2003) voor leerlingen verwarrend werken: “Hebben moleculen een geur?” (En met wat voor soort deeltjes moet je dan die geur weer voorstellen?).

Die verwarring kan er bijvoorbeeld toe leiden dat leerlingen denken dat er tussen moleculen in een kristal lucht zit, want “als er een staafjes-en-bolletjesmodel voor hen staat, zit er immers wel degelijk lucht tussen de ‘moleculen’.” (7)

 

Als leerlingen dan al hebben leren omgaan met (de mogelijkheden én beperkingen van) modellen dan moet er wel wat heen en weer te denken zijn. Zo kennen we de combinaties “water / watermoleculen”, “ijzer / ijzeratomen (of ijzerionen en elektronen)” , “keukenzout / chloor- en natriumionen” maar wat moet er ingevuld worden in “……. / waterstofionen”?

In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw zijn voor dit soort problematiek al chemie-didactisch verantwoorde oplossingen bedacht. (8)

 

 

 

Zeker in beginonderwijs scheikunde is het nodig om modelmatig en beschrijvend, stof en element, formule en stof, formules en deeltjes(model)  zorgvuldig te introduceren én te onderscheiden. Pas dan en pas daarna kan er op een verantwoorde manier heen en weer worden gedacht. Zou Bert Meijer, als hij dergelijke scheikunde-onderwijs had genoten, in de rubriek Gastcollege in het Eindhovens Dagblad van 28 januari 2004 ook nog hebben geschreven: “Het NASA-wagentje vol met apparatuur is dan ook op zoek naar water, moleculen en koolstofhoudende stoffen.”? (9)
Overigens worden ook in leerboeken modeltermen en beschrijvende termen nogal eens door elkaar gebruikt, bijvoorbeeld als in “echte” bakjes met “echt” water ionen worden getekend.

 

 

 

Noten

 

(1) Chemie tussen context en concept, SLO Enschede 2003

(2) Scheikunde voor havo, doelen en inhoud, SLO Enschede 1981

(3) Eindhovens Dagblad, 22 maart 2003

(4) Chemisch2Weekblad, 8 juni 2002

(5) de Volkskrant, 15 mei 2003

(6) Chemisch2Weekblad, 26 april 2003

(7) Vos, W.d., Valk, T.v.d., Modellen in wetenschap, modellen in onderwijs, NVOX 7, september 2000, 335-338

(8) Berkel, T.v., Arnold, F.J.C.M, Heen en weer denken in het examen scheikunde voor havo, NVON-Maandblad februari/maart 1987, blz. 66-68

(9) Eindhovens Dagblad, 28 januari 2004