Theorie uit
Experimenten
Scheikunde voor havo
en vwo
Uitgangspunten
Informatie over de
uitgangspunten en kenmerken van TUE is onder meer te vinden in het verslag van een vergelijkend
methoden-onderzoek dat verricht is door het SCO-Kohnstamm Instituut.
Werkwijze en leerdoelen zijn samengevat in twee documenten, eentje voor de onderbouw scheikunde en eentje
voor de bovenbouw scheikunde. Met
name de werkwijze kan per school en soms ook per docent verschillend ingevuld
worden.
Werkwijze
Nog meer informatie
over de manier van werken bij het vak science, en in een doorlopende leerweg
verder naar het vak scheikunde, vind je door te klikken op meer informatie.
Scheikunde-curriculum
Het scheikundecurriculum begint (in het derde leerjaar) met
de sk-module C “Chemie? Een kwestie van
gezichtspunt”.
Omdat niet op alle scholen in
het eerste en tweede leerjaar evenveel aandacht is besteed aan dezelfde
scheikundige en vooral natuurkundige onderwerpen starten de meeste scholen in
het derde leerjaar met de introductiemodule I “Inleiding tot chemie, kennis
maken met stoffen”. In module I komen onderwerpen aan de orde die van belang
zijn voor module C en de erop volgende modulen.
Voor het eerste en tweede
leerjaar zijn negen TUE-science-modules ontwikkeld. Daarmee worden leerlingen
die vanaf het eerste leerjaar met TUE werken, voorbereid op module I.
Klik hier om de sciencemodule
te bekijken die voorafgaat aan module I
Na module C volgen de modules S “Symbolen en formules, stof
en element”,
K “Kwantitatief, over maat en hoeveelheid” en F “Formules, kwantitatief”.
Lesmateriaal
De modulen zijn opgedeeld in paragrafen en practica. Die
laatste aanduiding gebruiken we omdat telkens stukjes praktisch werk in het
lesmateriaal zijn ingebouwd.
Omdat het tempo van de groepjes uiteenloopt zijn van de practicummaterialen
meestal maar twee of drie sets tegelijk nodig.
Bij elke module is digitaal een praktische handleiding beschikbaar.
Leerlingen voeren de practica in de les uit. Ze schrijven de antwoorden op de vragen op. Na afloop van de les worden de antwoorden ingeleverd. De docent kijkt per groep van een van de leerlingen de antwoorden na en geeft daar zo nodig schriftelijk commentaar bij.
Elk groepje begint de volgende les met de verwerking van dat commentaar.
Na elk practicum tref je in de modulen een bijbehorend A-paragraaf/practicum aan. De opdrachten daaruit moeten door de leerlingen individueel buiten contacttijd verricht worden. Dat kan op papier maar ook digitaal: dan heeft de docent snel een overzicht over wie dat huiswerk maakt en hoe.
Het maken van een A-practicum/paragraaf hoeft niet telkens centraal te worden opgegeven: aan het eind van elk practicum/paragraaf staat een huiswerkopdracht. Behalve uit het maken van het A-practicum/paragraaf bestaat het huiswerk ook altijd uit het maken van een samenvatting van het betreffende practicum/paragraaf aan de hand van trefwoorden.
Het schrift met handgeschreven samenvattingen mag dikwijls bij toetsen worden gebruikt. Het samenvattingenschrift kan ook dienen als aanknopingspunt voor bespreking met leerlingen van eventueel tegenvallende prestaties.
Er is een TUE-tabellenboekje en er zijn werkbladenboekjes die vrij gekopieerd mogen worden.
Bij de modulen zijn bronnen beschikbaar en ook beeldmateriaal van experimenten maar we proberen leerlingen zeker in de onderbouw zoveel mogelijk zelf te laten experimenteren.
In de bovenbouw maken we voor gevaarlijke, langdurende of moeilijk uitvoerbare experimenten wel meer gebruik van beeldmateriaal.
Zowel voor onder- als bovenbouw geldt dat we leerlingen willen laten ervaren hoe kennis vanuit experimentele gegevens tot stand komt: theorie uit experimenten
Onderbouw
In onderbouwmodule C
komt TUE tot uiting door het uitvoeren van veel experimentjes die door leerlingen
in groepen worden verdeeld op grond van eigen gekozen en aangereikte
gezichtspunten. De gebeurtenissen waarbij stoffen verdwijnen en ontstaan noemen
we chemische reacties. Tegelijkertijd wordt een chemisch stofbegrip
geïntroduceerd.
In module S laten we
nog meer chemische reacties plaatsvinden. Al die reacties kunnen weer ingedeeld
worden vanuit verschillende gezichtspunten. Het gezichtspunt “hoeveel stoffen
verdwijnen en ontstaan er” leidt tot een indeling in:
- ontledingsreacties (waarbij één stof verdwijnt en meer stoffen
ontstaan),
- meer (stoffen) " één (stof)-reacties en
- meer " meer-reacties
En daar volgt voor
stoffen een indeling in “wel/niet-ontleedbaar” uit.
Als je aan elke
niet-ontleedbare stof een element(symbool) toekent kun je voorspellingen doen
over het wel of niet (kunnen) ontstaan van bepaalde stoffen bij reacties.
In module K
bestuderen leerlingen reacties kwantitatief. Als regelmatigheid daarbij kun je
ontdekken dat er sprake is van massabehoud en van vaste massaverhoudingen
waarin stoffen bij reacties betrokken zijn. We verklaren deze regelmatigheden
op macroniveau met “kwantitatief elementbehoud”. Door bij elementen atomen te
bedenken kun je deze regelmatigheden ook op microniveau verklaren. Dat leidt
tot formules waarin kwantitatieve eigenschappen verwerkt zijn.
In de
onderbouwmodulen zijn differentiatiemogelijkheden ingebouwd zodat desgewenst na
het moment van profielkeuze
N- en M-groepjes geformeerd kunnen worden.
Bovenbouw
Ook in de bovenbouw
speelt ontwikkeling van wetenschap
een belangrijke rol. Vanwege het gemiddelde aantal beschikbare
(50-minuten-)lesuren (havo 3/3, vwo 2/3/3) moeten soms wel concessies gedaan
worden aan een zorgvuldige begrips-ontwikkeling.
In de periode rond 2010 hebben TUE-scholen deelgenomen aan een examenexperiment.
De daarbij opgedane ervaringen zijn verwerkt in de bovenbouwmodulen (acht voor
havo en veertien voor vwo, zie leermiddelenlijst).
Daarmee kunnen we onze leerlingen goed voorbereiden op de sinds 2015/2016
vernieuwde examens.
Nascholing
Voor docenten en TOA’s die met TUE werken verzorgen we jaarlijks nascholingsbijeenkomsten.