Theorie uit Experimenten en Algemene Natuurwetenschappen
De naam zegt het al: een van de kenmerken
van de methode Theorie uit Experimenten (TUE) is dat uit experimentele
resultaten theoretische concepten worden afgeleid. Middels reeksen hecht
gestructureerde opdrachten krijgen leerlingen in groepjes de mogelijkheid om
dat deels zelf te doen, in eigen tempo en eigen leerstijl.
Al bijna 50 jaar zien generaties
leerlingen, die met TUE werken, hoe natuurwetenschappelijke kennis ontstaat
(ANW-domein B). Ze verzamelen gegevens, ordenen die naar eigen gekozen of aangereikte
gezichtspunten en leiden daaruit wetmatigheden af. Met modellen op macro- en
microniveau worden verklaringen bedacht en voorspellingen gedaan.
ANW avant la lettre
Ze
vinden zelf formules voor stoffen op basis van zelf uitgevoerde experimenten
(ANW-domeinen A en E). Als die moeilijk uitvoerbaar of gevaarlijk zijn kunnen
ze op bij de methode ontwikkelde fotoseries bekeken worden; tegenwoordig op een
beeldscherm, vroeger in fotoboeken (die nu ook nog van pas komen als het
netwerk plat ligt).
Zo
komen molecuulformules als H2 en H2O niet uit de lucht
vallen; de indices krijgen een betekenis op macroniveau. (1)
Ook
structuurformules worden door leerlingen zelf toegekend op basis van
experimentele resultaten. (2)
Ook
zonder kwantummechanische verklaringen op microniveau kunnen covalente
bindingen gebruikt worden om voorspellingen te doen over het wel of niet
bestaan van koolwaterstoffen. (zie intermezzo 1).
Intermezzo 1
(uit TUE-bovenbouwmodule “Koolstof”)
Dat
regels zonder precieze of juiste verklaring heel goed kunnen werken kun je zien
in het volgende indianenverhaal:
Een groep
Indianen in Zuid-Amerika wordt door een overstroming uit z'n woongebied
verdreven en strijkt neer langs de spoorlijn van Obidos naar
Manaus. De treinen komen op die plaats langs om 6.00 uur, 12.00 uur en
18.00 uur. Omdat ze geen horloges kennen maar de stand van de zon des te beter,
ontstaat bij de Indianen de theorie dat de stand van de zon het verschijnen van
de trein bepaalt.
Op grond van
deze theorie voorspellen ze dat er in de regentijd geen treinen zullen rijden,
omdat het dan alsmaar bewolkt is en de stand van de zon dan niet altijd
waargenomen kan worden.
In de
regentijd blijken er inderdaad geen treinen te rijden!
Dat
de oorzaak van het niet rijden van de trein gelegen is in het feit dat het
traject door kans op verzakkingen in de regentijd te gevaarlijk is, maakt voor
de bruikbaarheid van de zonnetheorie van de Indianen niets uit. Hun theorie
levert een betrouwbare voorspelling op.
a.
Wat vind je van de conclusie van de Indianen dat de rijtijden van de trein door
de zonnestand bepaald worden?
b.
Zie je een verband tussen de theorie van de Indianen en covalentietheorie? Zo
ja, welk verband?
c.
Is bovenstaand verhaal een indianenverhaal in de letterlijke en/of in de
figuurlijke betekenis? Licht je antwoord toe aan de hand van de volgende
woordenboekomschrijving van “indianenverhaal”:
indi`anenverhaal (het; -halen) verhaal waarin
indianen een rol spelen; fig. wild, onwaarschijnlijk avonturenverhaal.
De mogelijkheid voor leerlingen om op basis
van eigen ervaringen zelf kennis te maken beperkt zich niet tot alleen tot de
natuurwetenschappelijke inhoud. Al lang voor invoering van de Tweede Fase
kregen ze die gelegenheid ook ten aanzien van actuele en maatschappelijk
relevante contexten. Door aandacht voor zaken als zure depositie, aantasting
van de ozonlaag en het versterkte broeikaseffect kwam destijds en komt ook nu
nog het ANW-domein D Biosfeer ruimschoots aan de orde in het
scheikundecurriculum. (3)
Indalen
avant la lettre
Bij invoering van de basisvorming begin
jaren negentig van de vorige eeuw is volgens hetzelfde TUE-stramien
lesmateriaal voor het vak natuur- en scheikunde gemaakt en inmiddels zijn er
ook bijpassende modules waarin de vakken techniek, natuurkunde en scheikunde in
de onderbouw vanaf het eerste leerjaar geïntegreerd worden aangeboden.
Leerlingen die met TUE werken doen sindsdien
al in de onderbouw hun eerste ervaringen op met eindtermen zoals verwoord in de
ANW-domeinen A en B.
Ten behoeve van de Tweede Fase is voor de
bovenbouw nieuw TUE-lesmateriaal ontwikkeld voor het vak scheikunde én ook voor
ANW. Vanwege de overlap wat betreft inhoud en organisatievorm kon ANW
desgewenst voor een gedeelte geïntegreerd met het vak scheikunde worden
aangeboden. (4)
Door het extra aantal lesuren van ANW kon
ruim aandacht besteed worden aan andere onderwijs- en presentatievormen zoals
het maken en presenteren van posters, praktische opdrachten (zie intermezzo 2)
en het voeren van debatten.
De ervaring die was opgedaan met het laten werken in groepjes kwam hierbij van
pas: als de organisatie erop ingericht is, en geschikte opdrachten beschikbaar
zijn, gaan leerlingen (van)zelf aan de slag. Essentieel hierbij is dat de
begeleidende docent tijdens de les groepjes leerlingen snel en adequaat van
feedback voorziet. We hebben gemerkt dat controle belangrijker wordt naarmate
leerlingen hun onderwijs zelfstandiger mogen inrichten.
Voor de controle van het huiswerk, dat
vanwege de tempodifferentiatie niet door elke leerling op hetzelfde moment
gemaakt hoeft te worden, is een methodespecifiek
digitaal leerlingvolgsysteem ontwikkeld.
Intermezzo
2
Onderzoek een onderzoeker
Groepjes van vier leerlingen
maken een keuze uit een geselecteerd bestand van onderzoekers (in dit geval de
vrouwelijke onderzoekers uit de miniaturen zoals door Marianne Offereins
gepubliceerd in het boek Vrouwenminiaturen (5) en vrijwel maandelijks in NVOX
in de jaren 1992 tot 2003).
Ze bestuderen elk een van de
aspecten “de onderzoeker zelf”, “een tijdgenoot van de onderzoeker”, “de plaats
waar de onderzoeker werkte” en “het (soort) onderzoek waaraan de onderzoeker
werkte”. Van N-leerlingen wordt een uitdieping van het laatste aspect verwacht.
De studie leidt tot een
groepsverslag (met een introductie van het correct vermelden van bronnen; dat
komt later van pas bij het profielwerkstuk) en een groepspresentatie aan
medeleerlingen.
Aan actuele contexten wordt ook aandacht
besteed via toetsen. Vooraf krijgen leerlingen een artikel of videofragment
aangereikt met de opdracht dat te bestuderen. Handgeschreven aantekeningen
mogen bij de toets gebruikt worden. (Dat geldt trouwens tot in de examenklas
ook voor andere samenvattingen als ze door de leerling zelf zijn gemaakt.)
Voordelen van het van tevoren aanreiken
zijn: de aangereikte context kan uitgebreider zijn; tijdens de toets kan het
leeswerk beperkt blijven (ook van belang voor dyslectici); de woordenschat
wordt uitgebreid; in de toets wordt naar de betekenis van woorden gevraagd.
Dikwijls is in de toets een groepsgedeelte
ingebouwd: daarin geven leerlingen bijvoorbeeld argumenten bij standpunten over
de aangereikte context; soms wordt een experiment uitgevoerd waarover in het
individuele toetsdeel vragen worden gesteld.
Op de TUE-website (6) worden regelmatig dit
soort toetsen gepubliceerd. Een van de vaste onderdelen van de
nascholingsbijeenkomsten voor TUE-gebruikers is het samen maken en evalueren
van toetsen
Indalen
van ANW
Met het oog op de Nieuwe Scheikunde is en
wordt het TUE-lesmateriaal opnieuw aangepast, met handhaving van de aandacht
voor de context “ontwikkelen van wetenschap”. Ruim voor het jubileumjaar 2018
(Theorie uit Experimenten bestaat dan 50 jaar!) ligt er een compleet lespakket
klaar voor science in de onderbouw en daarop aansluitend voor scheikunde op
havo en vwo. Van de scheikundemodules die in de onderbouw gebruikt worden is
een Engelstalige versie beschikbaar.
De
context “ontwikkelen van wetenschap” en ook andere algemene ANW-vaardigheden
zijn terug te vinden in het A-domein van de nieuwe examenprogramma’s van de
bètavakken. Indaling van ANW lijkt dus op papier al gerealiseerd maar in ieder
geval voor het vak scheikunde zijn de overige domeinen van het nieuwe
examenprogramma zodanig ingericht dat er weinig tijd beschikbaar is voor
ANW-achtige activiteiten.
Uit de voorbeeldexamens wordt duidelijk dat
vanaf 2015 voor havo en 2016 voor vwo ook het A-domein van de monovakken nadrukkelijk op het centraal examen bevraagd
gaat worden. Om leerlingen daar goed op voor te bereiden, en daarmee ANW
succesvol te laten indalen, is dan ook gelijktijdige indaling van lestijd
nodig.
Noten
1. Arnold, F., van
Berkel, T., Vos, M. (2009). Contexten in formules. NVOX, (34)3, 104-106
2. van Berkel, T.,
Arnold, F. (1989). Een formule voor 1-propylpropanoaat. NVON Maandblad, (14)4,
148-150
3. Berkel, T. (1992).
Zure regen in 4-HAVO. Chemisch Magazine, maart 1992, 124-129
4. Berkel, T. (1999).
Kooldioxine of kooldioxide? ANW in de praktijk! NVOX, (24)1, 25-28
5. Offereins, M.
(1996). Vrouwenminiaturen. Utrecht: Centrum Vrouwen en exacte vakken
6. Stichting Theorie
uit Experimenten, www.theorieuitexperimenten.nl